De persoon geeft aan of het onderwerp de sprekende, de aangesproken of de noch sprekende noch aangesproken partij is. De sprekende partij (ik, wij) wordt eerste persoon genoemd, de aangesproken partij (jij, gij, u, jullie) tweede persoon, en de noch sprekende noch aangesproken partij (hij, zij, het, en ook meervoudig zij) derde persoon.
Omdat de Griekse werkwoordsvormen, afgezien van de naamwoordelijke vormen, al een aanduiding van de persoon in zich hebben, is het niet noodzakelijk in een apart persoonlijk voornaamwoord de persoon van het onderwerp aan te geven; als het onderwerp toch met een persoonlijk voornaamwoord wordt vermeld, houdt dat gewoonlijk in dat het iets meer nadruk heeft.

Zie verder bij grammatica.