1Kor.11:5 zegt Paulus ‘Maar een vrouw maakt haar hoofd te schande wanneer ze met onbedekt hoofd bidt of profeteert’ en in 1Kor.14:34 ‘Vrouwen moeten gedurende uw samenkomsten zwijgen. Ze mogen niet spreken …’ In 1Kor.11 mogen vrouwen wel spreken, bidden en profeteren. In 1Kor.14 moeten ze zwijgen. Spreekt Paulus zichzelf hier tegen? Sommigen beschouwen hierom zelfs de verzen uit 1Kor.14 als later ingevoegd en als niet van Paulus.
Maar als we op de context letten krijgen we het volgende beeld. In 1Kor.11 is sprake van bidden en profeteren, d.w.z. spreken in de zin van bidden, loven, prijzen en spreken uit het hart, geïnspireerd door de Geest spreken.
Het spreken in 14:34-35 is echter ‘iets te weten willen komen’ zoals blijkt uit vers 35 ‘En als zij iets willen te weten komen, moeten zij thuis haar mannen om opheldering vragen; want het staat lelijk voor een vrouw te spreken in de gemeente.’ Het spreken betreft hier het vragen stellen tijdens het beoordelen van de geestesgaven (vs.26-33). Ze mogen tijdens dat evaluerende spreken de gemeente niet met vragen verstoren, maar moeten thuis hun mannen vragen. De context is de ‘orde’ in de gemeente. Er mogen bijvoorbeeld ook maar twee of drie profeten spreken en die mogen elkaar ook niet in de rede vallen. Het punt hier is een ordelijk verloop van de dienst. Vergelijk dit met het vragen stellen van kinderen tijdens heilige momenten in de dienst. Ook hier dus geen tegenstrijdigheid, maar een paradox. Het perspectief van dezelfde auteur kan per context verschillen.