Vanuit Job 1-14 (leestijd 6 minuten)
Het Bijbelboek Job verhaalt van een man die ‘rechtschapen was en onberispelijk, hij had ontzag voor God en meed het kwaad’(Job 1:1). Job was een gelovig man en ook een rijk man. Hij bezat zonen en dochters, ontzettend veel vee en een groot aantal slaven. Daarmee was hij aanzienlijker dan alle andere mensen uit het Oosten (1:3). Het lijkt erop dat hij een gelukkig leven had, totdat hem alles ontnomen werd.
In de situatie van diepe ellende komen de drie vrienden Job opzoeken. In dit artikel willen we onderzoeken in hoeverre deze vrienden een pastorale houding hebben tegenover de lijdende Job. Daarbij richten we ons op de hoofdstukken 1-14.
In het Bijbelboek is sprake van een situatie van Job, die op de aarde is, en van God, die in de hemel een conversatie met satan heeft. De satan ziet het geloof en de welvaart van Job en hij daagt God uit. Hij stelt voor om Job alles te ontnemen, om te zien of hij dan zijn voorbeeldige geloof nog zal behouden. God laat dit toe, maar laat satan wel beloven dat hij Job zelf niets aandoet.
Vervolgens wordt Job alles wat hij heeft ontnomen. Zijn zonen en dochters, zijn slaven, zijn vee… Wat is Jobs reactie? ‘De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de naam van de Heere zij geprezen’ (1:21). De schrijver van het verhaal voegt eraan toe: ‘Ondanks alles zondigde Job niet en maakte hij God geen enkel verwijt’.
Satan is niet tevreden. Hij stelt aan God voor dat hij Job ernstig ziek zal maken. Dan zal hij God wel vaarwel zeggen, daar is satan van overtuigd. Opnieuw staat God het toe dat Job verzocht wordt, maar Hij laat satan wel beloven dat hij Jobs leven spaart. Daarop treft satan Job met vreselijke zweren. Job zit in het zand en krabt zichzelf met een potscherf (3:8). Desondanks blijft Job vasthouden aan zijn geloof. Hij zondigt niet (3:10).
-
StudieBijbel Magazine Abonnement20,00 – 32,50
-
December 2022 (Jaargang 16-nr.2)4,95 – 7,50
-
Product in de uitverkoopGratis magazine ter kennismakingOorspronkelijke prijs was: 7,50. 0,00Huidige prijs is: 0,00.
De komst van de drie vrienden
Wanneer de drie vrienden van Job, Elifaz, Bildad en Sofar, horen wat Job overkomen is, spreken ze met elkaar af om hem te bezoeken, hem te troosten en hun meeleven te tonen (2:11). Een mooi initiatief. Waardevol is het om vrienden bij te staan wanneer zij lijden of moeilijke dingen meemaken. De drie vrienden doen dat, en wanneer zij Job zien, onder de zweren, herkennen ze hem niet. Ze schrikken, huilen luid en zwijgen (2:12-13).
Zwijgen
De drie vrienden hebben geen woorden voor wat ze zien. Ze zwijgen. Indrukwekkend; ze laten zien dat ze eerbied hebben voor de moeiten van Job. In het pastoraat is dit een kunst, te zwijgen. We zijn vaak geneigd om te spreken, omdat de stilte voor ons ongemakkelijk is. Maar juist door stil te zijn laat je zien dat je er voor iemand bent. Je laat de ander de ruimte om zich uit te spreken. En als toehoorder is het enige wat je dan hoeft te doen, wat je dan móet doen: luisteren.
Ommekeer
En dan komt het. Job gooit al zijn leed eruit. De berusting die hij hanteerde, is verdwenen. Job verwenst de dag van zijn geboorte (3:1). Hij wil niet meer leven. Sterker nog, hij wilde dat hij nooit geboren was. Hoofdstuk 3 is een dieptepunt in de situatie waarin Job terecht is gekomen.
Job verzet zich tegen God. Hij vindt dat wat hem overkomt ondraaglijk is en wil niets liever dan sterven. De waarom-vragen komen vaak aan de orde in pastorale gesprekken. Die vragen gaan veel mensen stellen wanneer ze met intens lijden te maken krijgen. Wanneer alles voor de wind gaat, spelen deze vragen geen rol. Maar wanneer er lijden in het leven komt (en wie ontkomt daaraan?), dan kan men het niet meer begrijpen. Vaak gaan mensen dan een grens over, van bidden naar beschuldigen en soms zelfs vloeken. Job stort zijn wanhoop uit voor God en richt zich in de vervloeking van zijn geboortedag en in zijn vragen op Hem. Hij keert zich echter niet van Hem af. Hij voelt zich door God verlaten, omdat God hem niet antwoordt. Toch houdt Job niet op om God aan te roepen, ondanks dat zijn vrouw tegen hem had gezegd: ‘Zeg God toch vaarwel, en sterf’ (2:9).
Nee, dat doet Job niet. Dat kan Job niet. De drie vrienden zijn gekomen om hun medeleven te betuigen en om hem te troosten. Ze houden alle drie een toespraak in het eerste deel van het boek Job (hoofdstuk 4-14). In de volgende paragrafen zullen we deze toespraken onder de loep nemen en onszelf daarbij de vraag stellen hoe pastoraal deze mannen hier bezig zijn.
De toespraken van de drie vrienden
Elifaz begint met spreken (Job 4-5). Allereerst wijst hij Job erop dat die bezwijkt onder het leed dat hem overkomt, terwijl Job zelf in zijn leven zoveel mensen gesterkt en bemoedigd heeft wanneer zij het moeilijk hadden…….
…..Elifaz vraagt zich af waarom Job zijn eigen woorden nu niet zelf in de praktijk brengt. Daarnaast zegt Elifaz dat oprechten en onschuldigen niet zomaar omkomen. God straft de zondaars. Met andere woorden: het kan eigenlijk niet anders of Job heeft gezondigd, anders zou dit alles hem niet overkomen. Zeker niet het leed dat Job doormaakt; alles wordt hem afgenomen! Elifaz onderstreept zijn standpunt met een visioen dat hij heeft gekregen, waarin God hem duidelijk heeft gemaakt dat Job niet rechtvaardig kan zijn voor God (net als geen enkel mens). Er zijn echter veel argumenten om aan te nemen dat dit visioen van satan afkomstig is, want de inhoud gaat in tegen Gods typering van Job als rechtvaardige. Elifaz veroordeelt en bestraft Job, en maakt hem duidelijk dat hij zijn leed aan zichzelf te danken heeft.
Bildad is de tweede die het woord neemt tegen Job (Job 8). Het uitgangspunt van zijn relaas is dat God niet onrechtvaardig handelt. Het feit dat Jobs kinderen omgekomen zijn, moet volgens Bildad liggen aan hun zondige gedrag. Bildad roept Job op om zich te bekeren en berouw te tonen aan God. Ook moet hij zuiver en rechtvaardig zijn (8:5-6). Net als Elifaz schildert Bildad een goede en rijke toekomst voor Job wanneer hij deze dingen doet. Want, zegt hij, God beloont rechtvaardigen en straft de onrechtvaardigen.
Ook Sofar presenteert een vergelding dogma: Job is door eigen schuld in de ellende geraakt (Job 11). Hij maakt op verschillende manieren duidelijk dat God heel veel groter en machtiger is dan de geschapen werkelijkheid. Daarmee wil Sofar aan Job duidelijk maken dat de mens heel nietig en onkundig is. Job kan tegen God niets beginnen. Job kan ook een veroordeling van God niet tegenhouden. God ziet de onoprechte, want zo groot is Hij, en daarom zal Job ook gestraft zijn. Nadat Sofar dit aan Job duidelijk heeft gemaakt, probeert hij Job ervan te overtuigen dat er een weg naar herstel is. Hier zijn echter een paar voorwaarden aan verbonden: Job moet zijn hart op God richten, zijn handen naar God uitstrekken, het kwaad van hem afwerpen en het onrecht geen plaats geven in zijn huis (11:13-14). Het feit dat Sofar dit zegt, geeft aan dat hij ervan uitgaat dat Job heeft gezondigd en dat dit de oorzaak is van zijn lijden. Wanneer Job zijn schuld zal belijden en zich tot God zal bekeren, dan zal dit lijden overgaan, daar is Sofar van overtuigd.
Het (on)pastorale karakter van de toespraken
De vrienden doen alle drie erg hun best om te verklaren waarom Job al dit lijden overkomt. Ze doen dat echter niet bepaald op een troostende manier. Integendeel, ze vermanen en bestraffen Job. Ze menen dat Job op het verkeerde spoor is, dat hij het lijden dat hem overkomt aan zichzelf te danken heeft.
De waarom-vragen die Job stelt, krijgen bij de vrienden een antwoord dat kort door de bocht is. Volgens hen moet Job bij zichzelf te rade gaan waarom hem dit leed overkomt. Het kan niet zo zijn dat God dit Job aandoet terwijl Job geen zonden begaan heeft. Nee, er móét iets zijn dat Job fout gedaan heeft, waarmee hij God toornig gemaakt heeft en waarvoor hij gestraft wordt.De vrienden vinden dat Job de waarom-vragen aan zichzelf moet stellen, en niet aan God.
Helpen de toespraken Job? Nee, het lijkt er niet op. Na de toespraak van Sofar wenst Job dat zijn vrienden eens zouden zwijgen, want ze spreken volgens hem alleen maar leugens (13:4-5). ‘Ik ben niet jullie mindere,’ zegt hij zelfs (13:2, NBV21). Blijkbaar kreeg hij de indruk dat zijn vrienden zich boven hem verhieven. Geen wonder ook, want de toespraken waren nogal neerbuigend en veroordelend! De vrienden spraken van bovenaf tot Job. Ze dachten het beter te weten, het antwoord te hebben. Tegelijk hadden ze ook helemaal niets, want toen Job hen vroeg wat het dan was dat hij fout gedaan had, waarvoor hij gestraft werd (6:24), hadden de vrienden hierop geen antwoord. Het zou wel een verborgen zonde zijn geweest, stelden ze (hoofdstuk 11). Job kan daar echter niets mee.
Later in het Bijbelboek blijkt overigens dat de vrienden het inderdaad niet bij het rechte eind hadden, waar Job al van overtuigd was. Dat zet de toespraken natuurlijk opnieuw in een ander licht. Job blijkt een rechtvaardig man te zijn, die verzocht werd door de satan. Dat wist hij niet, en ook de vrienden wisten dit niet. Nadat hij al het lijden doorstaan heeft, wordt hij dubbel gezegend.
Hoe kan het anders?
Bovenstaande paragrafen hebben laten zien hoe de vrienden van Job wel pastoraal handelden door te zwijgen, maar niet in hun spreken. Hoe hadden ze anders kunnen handelen tegenover hun lijdende vriend? Hoewel het te ver voert om hier uitgebreid op in te gaan, wil ik hier toch kort iets over zeggen. Daarbij maak ik gebruik van literatuur op het gebied van pastoraat in situaties van lijden en rouw.
Het is natuurlijk altijd makkelijk om van een afstand te oordelen over de situatie van een ander, zoals de vrienden spraken over de situatie van Job. Ze dachten wel te weten hoe het zat. En dat is een gevaar, zeker als het gaat om lijden dat iemand overkomt. Uiteindelijk is er niemand die de waarom-vragen kan beantwoorden, behalve God zelf. En als wij mensen dat wel proberen te doen, begeven we ons op glad ijs. De vragen die Job heeft, en met hem zoveel mensen, mogen we laten staan. Het is begrijpelijk dat ze gesteld worden in een dergelijke situatie, en het kan al helend zijn om als bezoekers hiernaar te luisteren en deze vragen een plek te geven. We hebben vaak de neiging om meteen met antwoorden te komen en daarmee de vragen weg te wuiven, maar dit helpt de mens in nood meestal niet. Daarbij moeten we bedenken dat ook Christus Zelf de waarom-vraag gesteld heeft toen Hij aan het kruis hing. ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’ Daarom mogen en hoeven wij de waarom-vragen van het lijden ook niet af te keuren of kleiner te maken.
De drie vrienden spreken over God als een rechtende, oordelende God. Is dit een goed beeld van onze God? Tot op zekere hoogte wel. God straft de zondige mensheid, zoals met de zondvloed (Gen. 6-9), en ook de steden Sodom en Gomorra (Gen. 18). Hij straft soms ook zijn eigen volk. Denk aan de gebeurtenissen tijdens de woestijntijd. Het grootste deel van het volk stierf voordat het beloofde land bereikt werd. En Mozes mocht als straf ook het beloofde land niet ingaan; hij mocht het alleen vanuit de verte zien (Deut. 34).
Toch is God ook een God van liefde. Hij is geduldig en straft nooit in de mate waarin wij dat verdienen. Psalm 103 bijvoorbeeld vermeldt dat God ons niet straft naar onze zonden en ons niet vergeldt naar onze ongerechtigheden (vs. 10). Sterker nog: zo ver het oosten verwijderd is van het westen, zo ver doet Hij onze overtredingen van ons, luidt de Psalm (vs. 12). Dat geldt voor hen die ontzag voor Hem hebben en Hem gehoorzamen (vs. 13, 17). Bij Job is dat het geval. Dan valt te verwachten dat de zware rampen die Job overkomen geen straf zijn, al kunnen gelovigen wel getuchtigd en gecorrigeerd worden (1 Kor. 11; Op. 2-3). Voor de lezers van het boek Job is het duidelijk dat niet God, maar satan Job schade aanricht en verzoekt.
Het bovenstaande moet ons aansporen voorzichtig te zijn in het pastoraat. Soms zien mensen zelf een samenhang tussen zonde of een verkeerde levensstijl en de ziekte die hen overkomt. Maar buitenstaanders kunnen met hun ‘verklaringen’ veel fouten maken. Laten we het oordeel aan onze God overlaten!
Wat kunnen we dan aan troost bieden in situaties van strijd en lijden? Gods uiteindelijke doel is herstel en behoud van de mensheid. Christus heeft ons laten zien wat het is om door lijden te gaan tot heerlijkheid. Zo mogen ook wij Hem navolgen. Gods Zoon kwam naar deze aarde om met ons en voor ons te lijden en te sterven. God, die zo diep af wilde dalen en Eén van ons werd, Hij is ons in alles gelijk geworden. God is de God Die in Christus heeft getoond IMMANUEL te zijn: ‘God met ons’. Hij kwam om ons met Zichzelf te verzoenen, om ons toekomst te geven, uitzicht op een eeuwig leven met Hem. Job heeft al aan deze zijde van het graf mogen zien en proeven dat God goed is. Na alles wat hij had moeten doorstaan zegende God hem zodanig, dat hij nog meer van God ontving dan hij eerder in zijn leven ooit ontvangen had. Wij maken datzelfde lang niet altijd mee, maar weten wel dat Jezus de barmhartige Hogepriester is en ons in een weg van lijden en verdriet nabij wil zijn (Hebr. 4:14-16). En eens, na de dood, wacht de volkomen verlossing. Dát is het Evangelie dat wij mogen verkondigen.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in jaargang 16, nummer 2 van het StudieBijbel magazine (December 2022)
Rieke van de Lagemaat werkt als content-medewerker voor het Centrum voor Bijbelonderzoek en is daarnaast pastoraal werker in wijkgemeente De Open Hof in Veenendaal.
Literatuur: G. van den Brink, J.C. Bette, M.J. Paul, Studiebijbel Oude Testament: Bijbelcommentaar Ezra-Job. Veenendaal: Centrum voor Bijbelonderzoek, 2012. Heitink, G., Pastorale zorg. Kampen: Kok, 1998. Maas, F., Maas, J. en Spronk, K. (red.), De Bijbel Spiritueel. Zoetermeer: Meinema, 2004. Meulen, H.C. van der (red.), Liefdevol oog en open oor. Zoetermeer: Boekencentrum, 1999. Meulen, H.C. van der, De pastor als reisgenoot. Zoetermeer: Boekencentrum, 2004.