Met de tijd geeft de spreker aan op welk moment de inhoud van zijn mededeling zich in zijn voorstelling afspeelt. In het nieuwtestamentisch Grieks zijn er slechts drie tijden: tijdens, vรณรณr en na het moment van spreken. Deze drie worden tegenwoordige, verleden en toekomende tijd genoemd. De in het volgende voorbeeld gecursiveerde woorden zijn vertalingen van Griekse werkwoordsvormen die respectievelijk een verleden, een tegenwoordige en een toekomende tijd aangeven (zie Matt.5:2 en 6:21):
En Hij leerde hen: waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.
Zie verder bij grammatica.