De naamval geeft de functie van het woord in de zin aan. Er zijn vijf naamvallen; ze worden met een rangnummer benoemd: eerste, tweede, derde, vierde en vijfde naamval.

In het overzicht van woordvormen worden de naamvallen weergegeven met resp. (1), (2), (3), (4) en (5), bv. onder woord 3958 sabbatismos ‘sabbatsviering, sabbatsrust’:

.1  sabbatismos –  sabbatsrust (1)

Slechts in het veel voorkomende geval dat een woordvorm in de vijfde naamval overeenkomt met die in de eerste, wordt deze vijfde naamval niet apart genoemd, maar steeds bij de eerste inbegrepen. De voornaamste functies die door de naamvallen aangegeven worden, zijn: onderwerp (eerste naamval), de bijvoeglijke bepaling die wij weergeven met behulp van het woord ‘van’ (tweede naamval), meewerkend voorwerp (derde naamval), lijdend voorwerp (vierde naamval) en aangesproken persoon (vijfde naamval). In de volgende voorbeeldzinnen zijn de woorden gecursiveerd waarvan de Griekse vertaling in de erbij genoemde naamval zou staan:

– eerste naamval: Een apostel van Christus Jezus maakt u dit bekend, broeders.
– tweede naamval: Een apostel van Christus Jezus maakt u dit bekend, broeders.
– derde naamval: Een apostel van Christus Jezus maakt u dit bekend, broeders.
– vierde naamval: Een apostel van Christus Jezus maakt u dit bekend, broeders.
– vijfde naamval: Een apostel van Christus Jezus maakt u dit bekend, broeders.

In het moderne Nederlands zijn de naamvalsuitgangen van vroegere tijden bijna volledig verdwenen. Overblijfsels zijn bijvoorbeeld een tweede naamval van ‘het huis’ in de uitdrukking ‘de heer des huizes’, of een derde naamval van ‘huis’ in de zegswijze ‘ten huize van’.
Zie verder bij grammatica.

Klantenservice
Inloggen